Wat is de betekenis van Suffisant?

2024-04-19
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Suffisant

[Fr., van suffire = Lat. sufficere] genoeg, voldoende.

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Süffisant

toereikend; verwaand; degelijk

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

suffisant

toereikend; verwaand.

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Suffisant

voldoende; zelfgenoegzaam.

2024-04-19
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Suffisant

I. toereikend, voldoende; fig. zelfgenoegzaam, verwaand, laatdunkend, waanwijs, neuswijs, wijsneuzig; II. zelfgenoegzaam (waanwijs) heer; j’en ai mon suffisance, ik heb er genoeg van.

2024-04-19
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Süffisant

zelfgenoegzaam.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Suffisant

(<Fr.) bn. bw. (-er, -st), 1. toereikend, voldoende; 2. stevig, groot, solide, degelijk : een suffisante snoek ; nou, ik moet zeggen, hij heeft suffisant gedronken; 3. opgeblazen, verwaand : een suffisant mens.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

suffisant

bn., bw. (Fr. genoegzaam, voldoende; flink, solide, van goede kwaliteit enigsz. vero.); (s = z; u = uu of u van duf).

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

suffisant

(suffi'zant) bn. en bw. (-er, -st) [Fr. < Lat. sufficere, toereikend zijn] 1. toereikend. 2. opgeblazen, verwaand.