suffen
suffen - Werkwoord 1. (intr) niet in de gaten hebben wat er om iemand heen gebeurt 2. (intr) niet al te helder van geest zijn
Wiktionary (2019)
suffen - Werkwoord 1. (intr) niet in de gaten hebben wat er om iemand heen gebeurt 2. (intr) niet al te helder van geest zijn
Van Dale Uitgevers (1950)
(sufte, heeft gesuft), 1. dof van geest, niet helder van hoofd zijn : een suffend brein ; vader suft soms zo een beetje; 2. gedachteloos zijn ; geen aandacht schenken aan wat om iem. heen voorvalt : ferme jongens, stoere knapen, foei, hoe suffend staat gij daar (Ileye); 3. aanhoudend peinzen over iets, piekeren : stil b...
M. J. Koenen's (1937)
sufte, h. gesuft (1 verstompt, dof van hersenen zijn; niet helder denken; 2 soezend peinzen, gedachteloos zijn; 3 aanhoudend peinzen over, piekeren): 1. ik oude man, ik suf; het grijze en suffend hoofd; 2. jongen, zit niet te suffen! 3. stil bleef ze staan, suffend over dat woord.
J.H. van Dale (1898)
Suffen - (sufte, heeft gesuft), versuft zijn, droomen, soezen, niet helder denken: zitten te suffen; hij suft soms; — vader suft soms soo'n beetje, wordt een beetje kindsch ; — (Zuidn.) onderdoen, strijken. SUFFING. v. het suffen, verzwakking van hersenen. SUFFER(D), m. (-s), iem. die suft.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: