stuk ongeluk
(1924) (scheldw.) verachtelijk persoon; mispunt. • Afgesproken; maar waarom, stuk ongeluk vraag je me nu niet, wàt er gaat gebeuren. (Herman de Man: Rijshout en rozen. 1924) • Val dood, ongeluk! (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk) • Je zou zo’n stuk ongeluk toch in een hoek schoppen! (Piet Bakker: Ciske de r...