Wat is de betekenis van struweel?

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

struweel

struikgewas met takken. dicht, vaak stekelig struikgewas met veel takken. Voorbeelden: Voorbij de sloot wandel je langs struwelen met veel besdragende struiken als Meidoorn, Sleedoorn, Hondsroos, Gelderse roos, etc. op rijkere grond en Sporkehout en Wilde lijsterbes op armere, drogere grond nabij het voedselarm hooiland. http://ww...

2024-04-20
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

struweel

betekenis struikgewas uitspraak [struu-weel] citaat "Ik ben al mijn hele leven gefascineerd door de vage, maar daarom niet minder diepe droefenis die uitgaat van keurig in vorm geknipt struweel, dus dit was mijn kans. 'Welkom! U betreedt het grootste snoeivormpark ter wereld dat toegankelijk is voor het publiek!', hief de folder aa...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

struweel

struweel - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) (formeel) struikgewas (van 1 tot 5 meter hoog)

2024-04-20
Begrippenlijst biomassa uit bossen

Probos (2016)

Struweel

Struweel is begroeiing gedomineerd door struiken.

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Struweel

[MNed. struwelle of struvelle = boomstronk, struik] struikgewas.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Struweel

struikgewas

2024-04-20
Encyclopedie van het milieu

Oosthoek (1984)

struweel

type vegetatie waarin 1—5 m hoge struiken domineren en een enkele boom voorkomt. Lagere struikvegetaties van b.v. heiden en bosbessen (dwergstruiken) behoren niet tot struwelen. Men onderscheidt een aantal soorten struwelen. Doornstruwelen en mantelgemeenschappen komen op relatief droge voedselrijke bodems, met o.a. meidoorn, sleedoorn en weg...

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Struweel

o. (struwelen), (dicht.) 1. heester; 2. struikgewas.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

struweel

o. struwelen (lit. t. struikgewas; ook wel: boom- of heesterstronk).