Wat is de betekenis van strook?

2023-09-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

strook

strook - Zelfstandignaamwoord 1. (dun) voorwerp waarvan de lengte groot is in vergelijking met de breedte 2. in het bijzonder van textiel gemaakt strook - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroken ♢ Ik strook 2. gebiedende wijs van stroken ...

2023-09-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

strook

strook - zelfstandig naamwoord 1. smalle reep van iets ♢ ik scheurde een strook papier af 1. de vluchtstrook [de smalle rand langs de snelweg] Zelfstandig naamwoord: strook ...

Direct toegang tot alle 11 resultaten over strook?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Strook

s., streek, stripe, baen, reep, board(e); — land, string (it); smalle — goed, snier; schuine — grond, gear, gaer; — vlas, strike, stryk.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Strook

I. v. (stroken), 1. een in verhouding tot zijn lengte smal stuk of gedeelte van een stof, een voorwerp of een oppervlakte : een strook papier, linnen, flanel; een strook water, land; — reep papier die van het blad waartoe hij behoort kan worden afgesneden of gescheurd: de strook van een postwissel; 2. reep stof waarvan de ene lange zijde is...

2023-09-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

strook

v. stroken (1 een in verhouding tot zijn lengte smal stuk of gedeelte van een stof, een voorwerp of een oppervlakte; 2 een reep stof, waarvan de ene lange zijde is ingehaald, zodat er plooien ontstaan, ter versiering of afwerking op of langs een rand; 3 smalle plank): 1. een strook lands; de verboden strook; een strook papier; strook wordt bijna al...

2023-09-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Strook

Scheepsbouwk. term voor het geleidelijk verloop van de gebogen lijnen van een schip.

2023-09-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

strook

(stro:k) v. (stroken : -je) [~ (be)strijkenl 1. Algm. in verhouding tot zijn lengte, smal, dun stuk: een rubber; een land, water; een papier. 2. Inz. a. strook stof waarvan de ene lange zijde is ingehaald, zodat er plooien bestaan : een schoudermanteltje, met stroken omzet. b. smalle plank : stroken om te bevloeren. c, Meetk. gedeelte van het...

2023-09-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

strook

v./m. (-stroken), 1. smal stuk stof, een voorwerp of een oppervlakte: een — papier; 2. reep stof met plooien ter afzetting van een kledingstuk, een gordijn enz.; 3. smalle plank.

2023-09-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Strook

Strook - v. (-en), rand, reep (van iets afgesneden): eene strook papier, linnen, flanel; smul reepvormig sieraad aan iets gezet: eene kanten, geborduurde strook ; strook aan een hemd, een schortje ; — (zeew.) smal stuk land : eene kuststrook. STROOKJE, o. (-s).

2023-09-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Strook

Strook, v. (B.m.) (-en), rand, reep (van iets afgesneden); sieraad eener vrouwenmuts. *-, (zeew.) smal vooruitstekend stuk land.

2023-09-25
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Strook

z.n.m. 1. Smalle band of baan. Een strook zeildoeks. 2. Smal vooruitstekend stuk lands.