strikken
strikken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strik
Wiktionary (2019)
strikken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strik
Muiswerk Educatief (2017)
strikken - regelmatig werkwoord uitspraak: strik-ken 1. er een strik in maken ♢ kan Tjeu al veters strikken? 1. een stropdas strikken [hem op een bepaalde manier knopen] ...
Van Dale Uitgevers (1950)
(strikte, heeft gestrikt), 1. tot een strik (1. of 4.) binden: wie draagt er nu een gemaakte das ? je strikt je das toch zelf ? 2. met een strik bevestigen: toen strikten Nassaus vaste vingren, ’s Lands pijlen in een enkle band (Tollens); 3. met, in een strik vangen : vogels, snoek strikken ; — (fig.) voor dat werk moet ik nog iemand...
M. J. Koenen's (1937)
strikte, h. gestrikt (1 tot een strik maken, binden; 2 een strik in iets maken, 3 in een strik vangen; 4 Z.-N. breien). 1. een dasje strikken; 2. een lint strikken; 3. een snoek strikken; een haas strikken, in een strik vangen; 4. kousen strikken.
Jozef Verschueren (1930)
('strikkən) (strikte, heeft gestrikt) 1. tot een strik binden : zelf zijn das -. 2. een strik erin maken : een lint -. 3. in een strik vangen : een haas, een snoek -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(strikte, heeft gestrikt), 1. tot een strik binden: je strikt je das toch zelf?; 2. een strik in iets maken: een lint — ; 3. in een strik vangen: vogels (fig.) iemand voor iets —, zien over te halen het te doen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: