Wat is de betekenis van straks?

straks - Bijwoord 1. op een later moment ♢ We zullen straks de vragen doorlopen. 2. mogelijk, duidt een gevaar of dreigende mogelijkheid aan, vaak in combinatie met nog ♢ Straks valt die beker nog om! 3. (spreektaal), (verbastering van da...

straks - bijwoord 1. over een poosje ♢ straks gaan we boodschappen doen Bijwoord: straks Synoniemen aanstonds, dadelijk, terstond, zo Tegenstellingen acuut, dadelijk, direct, gelijk, meteen, ogenblikkelijk, onmiddellijk, onverwijld, terstond

bw., onmiddellijk, meteen; zo meteen. Ja. Dit land [Nederland] is niks. Je kan niet echt leven. Het weer is hopeloos. Kijk, straks begint het te regenen, raaskalde Danny verder (Vianen 1973:15). - Etym.: In deze bet.; in AN veroud.; nu i.h.a. ‘spoedig, over korte tijd’ en ‘zoëven, korte tijd geleden’.

adv., strak, (strak)aenstouns, aenst, daliks.

bw., 1. (veroud.) aanstonds, dadelijk, onverwijld : zijn scherpe blik had de fopperij straks ontdekt; 2. (niet meer gewoon) vervolgens : eerst een gefluister, dan een gemompel, straks een gejuich; 3. spoedig, over korte tijd : ik kom straks ; tot straks! gewoon bij een afscheid voor zeer korte tijd; 4. zo even, korte tijd ge...

bw. (1 aanstonds, binnen enige tijd; 2 zoëven, enige tijd geleden): 1. ik kom straks; 2. ik heb je straks nog gezien, kort geleden.

bw. 1. na nagenoeg geen tijdsverloop: ik kom -. Syn. ➝ aanstonds. 2. spoedig: tot -. 3. zoëven: hij was hier.

bw., 1. spoedig, over korte tijd: tot -! gewoon bij een afscheid voor zeer korte tijd; 2. zoëven, korte tijd geleden (in verbinding met daar of zo): zo — was hij nog hier.

...