Wat is de betekenis van stoornis?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stoornis

stoornis - Zelfstandignaamwoord 1. (medisch) afwezigheid of afwijking van een functie die tot de normale menselijke ontwikkeling behoort 2. (psychologie) een psychische aandoening waardoor de normale gang van zaken wordt bemoeilijkt Een bipolaire stoornis is een ziekte van de hersenen waardoor mensen...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stoornis

stoornis - zelfstandig naamwoord uitspraak: stoor-nis 1. iets wat stoort of gestoord is ♢ er is een stoornis geweest in de communicatie 1. een spraakstoornis [niet goed kunnen praten] ...

2024-04-19
Inleiding in de counselling

Drs. Markus van Alphen (2016)

Stoornis

een afwijkend gedragspatroon dat aanzienlijk lijden veroorzaakt, en de kans op ernstig letsel, de dood of vrijheidsverlies aanzienlijk verhoogt (Slot & Spanjaard, 1999).

2024-04-19
Diagnostische vaardigheden termen

Markus van Alphen (2014)

Stoornis

Stoornis - een afwijkend gedragspatroon dat aanzienlijk lijden veroorzaakt, of de kans op ernstig letsel, de dood of vrijheidsverlies aanzienlijk verhoogt (Slot & Spanjaard, 1999).

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stoornis

s., (for)steuring, hinder (it), lêst (it).

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOORNIS

v. (-sen), 1. (w. g.) de handeling van storen, verstoring : geen stoornis dulden ; 2. toestand of gebeurtenis die stoort; toestand van gestoordheid: stoornis brengen, veroorzaken; alles liep zonder stoornis af.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stoornis

v. stoornissen (hinder, beletsel): stoornis der openbare rust, verstoring; stoornissen in de loop der treinen, onregelmatigheden.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stoornis

('sto:rnis) v. (-sen) 1. Eig. W. g. het storen, storing: geen dulden. 2. Metn. wat stoort, hinder, beletsel: veel bij zijn werk ondervinden. Syn. afleiding.