stond
stond - Zelfstandignaamwoord 1. (formeel) tijdstip stond - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van staan ♢Ik stond ♢Jij stond ♢Hij, zij, het stond Synoniemen stonde
Wiktionary (2019)
stond - Zelfstandignaamwoord 1. (formeel) tijdstip stond - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van staan ♢Ik stond ♢Jij stond ♢Hij, zij, het stond Synoniemen stonde
Walter De Clerck (1981)
Ogenblik, tijd, uur; vooral in min of meer vaste verb.: op stond, op tijd; op de stond, op hetzelfde ogenblik, meteen. - Zie ook s.v. tijd. Achiel houdt woord, ’s Morgens, heel vroeg, vertrekt hij naar de slachthuizen van Eigenbrakel en ’s avonds is hij op geregelde stonden weer thuis, TEIRLINCK 1952, 2, 35. Was h...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. (thans alleen in plechtige taal) tijd, tijdstip, tijdsgewricht: dat ik toch vroom mag’ blijven Uw dienaar t’aller —; 2. tijd van onbepaalde duur: bid-, dankstond; 3. gelegen tijd, gunstige tijd: op tijd en —.
J.H. van Dale (1898)
Stond - m. (-en), STONDE, v. (-n), uur; op dien stond, te dezer stonde, op dezen oogenblik ; — van stonden aan, van dit oogenblik aan, dadelijk te beginnen,
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: