stoffel
(19e eeuw, vero.) (scheldw.) suffig, lijzig, onhandig persoon; sukkel. Eigenlijk een verkorting van Christophel, de reus die Jezus door het water droeg. Hij wordt vaak afgeschilderd als een lompe, onbehouwen figuur. De benaming ‘Stoffel Stootgaren’ komt voor in het Zaans. In het ‘Wörterbuch der niederdeutschen Mundart der F&...