Wat is de betekenis van stoer?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

stoer

(1990+) (jeugd) mooi, cool*. • (Frank Bierens & Mo Veld: Gigataal. Stijlwoordenboek voor het nieuwe millenium. 1999) • (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004)

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stoer

stoer - Bijvoeglijk naamwoord 1. indruk makend Hij heeft een stoere zonnebril gekocht. 2. indruk maken door sterk te zijn of sterk proberen te zijn Die stoere kerels hebben eigenlijk maar een klein hartje. De ministe...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stoer

stoer - bijvoeglijk naamwoord 1. flink doen om indruk te maken ♢ het was stoer van hem dat hij op de vechters af liep 1. een stoer jack [waarmee je er stoer uitziet] 2. stoer do...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

stoer

flink, sterk, kragtig.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stoer

adj. & adv., stoer.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOER

bn. bw. (-der, -st), 1. (niet alg.) nors, stug, onvriendelijk; 2. groot, zwaar, krachtig van lichaamsbouw: een stoere kerel; — stoer als een oudgediende zat hij op zijn stoel; 3. onbuigzaam op geestelijk gebied; onverzettelijk: een stoere Calvinist.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stoer

bn., bw.; stoerder, stoerst (stevig, flink en sterk): een stoere kerel, krachtig; stoere schouders; een stoer werker; stoer werken.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stoer

bn. en bw. (-der, -st) [stuurJ 1. groot, stevig en sterk: een -e kerel. 2. krachtig: -e schouders; werken.