Wat is de betekenis van Stoeien?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

stoeien

1) (19e eeuw) (euf.) seksueel frunniken; vrijen. Vgl. rollebollen*. • De hollandsche gastheer zegt te stoeien of te vrijen… (Eigen Haard. 1879) • Zij vallen in elkaars armen om naar hartelust te stoeien en te kussen , terwijl er vrijheden worden genomen en gegeven , die anders als niet geoorloofd worden geacht. (Volkskunde. Volume...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stoeien

stoeien - Werkwoord 1. (inerg) op speelse manier met elkaar vechten. 2. (inerg) (figuurlijk) ergens vrijblijvend of spelend mee omgaan.

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stoeien

stoeien - regelmatig werkwoord uitspraak: stoei-en 1. voor de grap met elkaar vechten ♢ na het eten stoeit Fabian altijd een beetje met zijn kinderen Regelmatig werkwoord: stoei-en ik stoei ...

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Stoeien

1. ergens mee-, zich ergens op toeleggen; er intens mee bezig zijn. Deze informele uitdr. dook op in het begin van de jaren zeventig en is vooral populair onder journalisten, die modieus taalgebruik niet schuwen. Voorbeeld: momenteel houdt hij van stoeien metfotografie. 2. iets voor elkaar-, op een speelse manier in orde brengen. Slanguitdr.

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

stoeien

stoeien - het liefdesspel spelen (vgl. vechten). Welaan gij wilt dan samen trouwen En door de echt vereenigd zijn, Gij wilt dan samen huis gaan houden En stoeien achter ’t bedgordijn?, De 10 artikelen des huwelijks [± 1900].

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stoeien

v., oangean, djoeije, bolje, hossebosje, hossebosse, regearje, raeijemaeije, mâlfarre, mâlfarkje, dauwelje, dideldein(tsj)e, wrakselje, malje, mâljeije, hoallefoalje, mâltjir(g)je; wild —, hûntheije; met iem. —, mei immen omtrolje, omfodzje, omboartsje, omdjoeije; met een meisje &mda...

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOEIEN

(stoeide, heeft gestoeid), (onoverg.) 1. dartelen, in scherts met elkander worstelen, ravotten: zij stoeiden met de kinderen; 2. zich dartel bewegen: de wind stoeit speelziek door haar lokken.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stoeien

stoeide, h. gestoeid (dartelen, spelen, ravotten; in scherts worstelen): de knapen stoeiden.