Wat is de betekenis van STIEKEN?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

stieken

(1906) (Barg.) toestoppen, geven. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • stieken, (Barg.) geven, reiken. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955) • Hij hield van 'n borreltje en ik stiekte 'm, hè. (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer. 1967) • Meestal waren het hoge officieren die een knappe oppasser in dienst...

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Stieken

(Barg.) geven, reiken

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STIEKEN

(stiekte, gestiekt), (Barg.) toereiken, toestoppen: zijn meid stiekt hem geld.

2024-04-20
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

stieken

geven; reiken. Als je ziet, dat je verschud wordt, dan stiek je 't zo over aan een gabber. Stiek die goser nou z'n poen. Stiek me de kienen. Zijn olmse stiekt hem nou en dan een paar knaken.

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

stieken

stieken, - (argot), geven, reiken.