Wat is de betekenis van Stichten?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STICHTEN

(stichtte, heeft gesticht), 1. bewerken dat iets tot stand komt; oprichten: een kerk, een klooster, een weeshuis, een hogeschool stichten: een kolonie stichten: een rijk, een vereniging stichten; 2. aanleggen, veroorzaken, teweegbrengen, verwekken, brouwen: goed, kwaad, nut stichten; verwarring, vijandschap, vrede stichten...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stichten

stichten - Werkwoord 1. (ov) de grondslag voor iets leggen, iets instellen Kaapstad werd in 1652 gesticht door Jan van Riebeeck en zijn mannen. stichten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sticht

2025-07-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stichten

stichten - regelmatig werkwoord uitspraak: stich-ten 1. het laten ontstaan ♢ we gaan een gezin stichten 1. vrede stichten [zorgen dat het vrede wordt] 2. verwarrin...

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stichten

v., stichtsje, stiftsje.

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stichten

stichtte, h. gesticht (1 grondvesten, bouwen; 2 oprichten; 3 doen ontstaan; opwekken; teweegbrengen; 4 in goede of godsdienstige stemming brengen): 1. een stad stichten; 2. iem. een eerzuil stichten, oprichten; 3. brand stichten; kwaad stichten, nut stichten; 4. die preek heeft me zeer gesticht; iem. door zijn voorbeeld stichten; zegsw. ergens niet...

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stichten

('stichtən) (stichtte, heeft gesticht) [< stijf, stevig, vast maken] I. Eig. 1. oprichten, bouwen inz. iets monumentaals: een kerk, stad iemand een erezuil -. Syn. ➝ bouwen. 2. Uitbr. tot stand brengen nl. a. een zaak: een instelling, een genootschap, een blad -. b. een toestand: goed, kwaad, nut, onheil -; brand, verwarring -. II....

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

stichten

(stichtte, heeft gesticht), 1. bewerken dat iets tot stand komt; oprichten; 2. aanleggen, veroorzaken, teweegbrengen, verwekken, brouwen: brand —; 3. iemand in godsdienstig of zedelijk opzicht opbouwen.

2025-07-17
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Stichten

van den Germ. wt. stihw: bouwen, grondvesten.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

stichten

stichten ww. 'oprichten, doen ontstaan' categorie: erfwoord Onl. stihtan 'opbouwen' [10e eeuw; W.Ps.], ook met -f- in in gestiftoda sulun uuerthun burge iudae 'en de steden van Juda zullen opgebouwd worden' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. stichten 'oprichten, instellen, doen ontstaan' in ...