steunen
(1890) (Barg.) staan; zitten; vertoeven; logeren. • Ik keek door het „voetenlicht" (het venster) naar binnen en „snofde" of „knijnsde" (kijken) en zag, dat mijn „nekeive" (vrouw of' meid) met een „goosse" (persoon) in de „poppekast" (de bedstee) steunde" (staan). ). (A. Aletrino: Handleiding bij de studie de...