Wat is de betekenis van steak?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

steak

stuk vlees. stuk vlees, meestal van een rund, dat loodrecht op de spiervezels gesneden wordt, zodat het bij het roosteren of bakken lekker mals blijft. Voorbeelden: De steak is dik en halfdoorbakken, rijkelijk overgoten met tomatensaus, terwijl de vis, schaamteloos haai, eerst gepaneerd is. Julia Leigh, Het tijgerspoor, 2002...

2024-04-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

steak

(zelfstandig naamwoord) [alg.] biefstuk - Geeft u mij maar friet met biefstuk.

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

steak

steak - Zelfstandignaamwoord 1. (voeding) een geroosterd stuk vlees van een rund 2. (voeding) een biefstuk Woordherkomst Uit het Engels overgenomen

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

steak

biefstuk Ik neem geen voorgerecht maar een uiterst Belgische hoofdschotel: steak tartaar met frites en sla. (Kristien Hemmerechts, Notities bij een reis naar Vietnam) Ook: kalkoensteak, tonijnsteak, e.d.m. Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 6 Vlaamsheid: 2

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Steak

[Eng.] snee of stuk braadvlees.

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

steak

Als modewoord, inz. in restaurants: biefstuk, lap gebraden of geroosterd rundvlees.

2024-04-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

steak

1. (runder) lapje; 2. (vis)moot.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

steak

(steeik) (Eng.) v. stuk of snee vlees.