stamp
(1928) (inf.) hoop; massa. Van: stampvol. Het WNT citeert een poëem: "Dat die heele stamp menschen in den trein kon! Een heele stamp sigaren. " • Hij is met mijn oudste zuster getrouwd. Ze hebben een hele stamp kinderen. (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957) • Er moet natuurlijk ook een stamp poen zitten in klas...