staaf
(1972) (inf.) mannelijk lid. Verwijst naar de lengte. Zie ook: staaflikken*; staafmixer*. • Ze lag nog maar net met de kont omhoog, of ik speelde alweer met me hand aan de dinges van broertje. Ik bracht de gloeiende staaf tegen de gloeiende plaats aan, en hopsa! gaf hem een duwtje. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)...