Wat is de betekenis van spruiten?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

spruiten

Het begrip spruiten heeft 4 verschillende betekenissen: 1) spruiten of loten vormen. spruiten of loten vormen; uitlopen. 2) zich als spruit ontwikkelen. uit een stam, stengel, wortel, zaad e.d. groeiend te voorschijn komen; zich als spruit of uitloper ontwikkelen; als spruit opkomen; ontspruiten. 3) geboren worden uit. gebore...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

spruiten

spruiten - Werkwoord 1. ergatief ~ uit: voortkomen of voortvloeien uit Dit spruit uit zijn verlangen beroemd te worden. spruiten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spruit

2024-04-19
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Spruiten

Het overgaan van rustende knoppen tot de lengtegroei. Behalve de temp. spelen groeistoffen en enzymen hierbij een grote rol. Het is mogelijk de spruiting te remmen, zowel als te stimuleren. Dit kan m.b.v. verschillende chemische stoffen (soms als gas) of wel door dezelfde chemische stoffen (o.a. groeistoffen) in verschillende concentratie.Bij de aa...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Spruiten

v., sprute, s p r ú t t e, s p r u t e n; útsprute, útsjitte, wreidzje.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPRUITEN

(sproot, is gesproten), 1. uitschieten, loten vormen: de planten beginnen te spruiten; de aardappelen in de kelder spruiten, krijgen uitlopers. 2. als spruit opkomen, zich als spruit ontwikkelen. 3. (van personen) afstammen: hij is gesproten uit een aanzienlijk geslacht. 4. voortkomen, een gevolg zijn van: hieruit spruiten allerlei...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

spruiten

I. sproot, is gesproten; 1. scheuten krijgen of voortbrengen: de kool begint te spruiten; 2. voortkomen; afstammen: uit die quaestie spruiten allerlei moeilijkheden; uit het huwelijk zijn drie kinderen gesproten. II. Z.-N. spuiten; het water spruit uit de fontein.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

spruiten

('spruitən) (sproot, is gesproten) [~ sproeien] 1. uitschieten, uitkomen, uitlopers krijgen : de aardappelen in de kelder -. 2. afstammen : uit een adellijke familie gesproten. 3. voortkomen : hieruit allerlei moeilijkheden.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

spruiten

(sproot, is gesproten), 1. uitschieten, loten vormen, uitlopers krijgen: de planten beginnen te -. 2. voortkomen uit, een gevolg zijn van: hieruit allerlei moeilijkheden.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)