sproeier
(1984) (Vlaanderen, inf.) mannelijk geslachtsdeel. • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Marc De Coster (2020-2024)
(1984) (Vlaanderen, inf.) mannelijk geslachtsdeel. • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Marc De Coster (2017)
Sproeier - slangbenaming voor een riotgun. Zo genoemd vanwege de wijze waarop de kogels uitgestoten worden. Vgl. ook Fr. argot: arroseuse municipale = mitraillette.
Muiswerk Educatief (2017)
sproeier - zelfstandig naamwoord uitspraak: sproei-er 1. apparaat om mee te sproeien ♢ vanwege de droogte zetten we straks de sproeier aan in de tuin Zelfstandig naamwoord: sproei-er de sproeier ...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. iem. die sproeit. 2. toestel om mee te sproeien. 3. dop voorzien van gaatjes, die op het einde van een buis of stang wordt aangebracht, met het doel de uittredende vloeistof in een aantal dunne stralen te splitsen.
Jozef Verschueren (1930)
(’sproeiər) m. (-s) I. Eig. hij die sproeit. II. Metn. 1. Algm. toestel om mee te sproeien. 2. Inz. bek van een gieter.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. iemand die sproeit; 2. toestel om mee te sproeien (e); 3. (ook: broes), kop van een gieter of tuinslang; plug met gekalibreerd gaatje, b.v. in carburateurs. (e) In de landbouw is de sproeier onderdeel van een regeninstallatie. Afhankelijk van de aard van de sproeier voorziet deze een kleiner of groter, cirkelvormig oppervlak van wate...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: