Wat is de betekenis van sporten?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

sporten

(1970+) (Sur.) vrijen, geslachtsgemeenschap hebben, neuken. Zie ook: sportvlekken*. • (J. van Donselaar: Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. 1989) • (Ton den Boon: De taal der liefde. 2017) • (Stella Bergsma & Sylvia Witteman: Van lichtekooi en zwiepkanarie. 2019)

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

sporten

sporten - Werkwoord 1. (inerg) aan sport doen Wie wil afvallen, moet sporten. sporten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sport Woordherkomst afgeleid van sport met het achtervoegsel -en

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

sporten

sporten - regelmatig werkwoord uitspraak: spor-ten 1. lichamelijke of geestelijke prestaties proberen te leveren, vaak samen met anderen ♢ 's avonds gaat Peter altijd een uurtje sporten Regelmatig werkwoord: spor-ten ...

2024-04-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

sporten

(sportte, heeft gesport), (ook:) 1. sport bedrijven in alle betekenissen (zie de cit.). En als je zo'n groot huis gebouwd hebt, dan moet je ook net zo sporten, dat alle mensen kunnen zien dat je schoon en mooi bent en niet vies als die anderen (Doelwijt 1971: 19); hier ‘netjes uitgaan’. Ik ga ook met haar sporten, b. v. naar de fil...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sporten

(’sportən) (sportte, heeft gesport) de sport beoefenen : -de meisjes.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sporten

(sportte, heeft gesport), aan sport doen, (een) sport beoefenen.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)