Wat is de betekenis van spijzen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

spijzen

spijzen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spijs

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

spijzen

(spijsde, gespijsd) - de kas spijzen, de kas spekken, van de nodige geldmiddelen voorzien. ‘Op die manier komen we ondermeer tegemoet aan de vele socio-culturele verenigingen die hun kas spijzen met de verspreiding van programmaboekjes waarin nogal wat advertenties van plaatselijke middenstanders zijn opgenomen’, zegt schepen van...

2024-04-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

spijzen

spijzen - Te gebruiken voor elke stof die kan worden verteerd of geabsorbeerd door een menselijk of dierlijk lichaam. Dient als bron voor energie of een essentiële voedingsstof, om weefsel aan te maken of te vervangen of om de honger te stillen.

2024-04-25
Droom lexicon

G. Senger (1985)

Spijzen

Het voedsel dat u in de droom tot u neemt, voedt niet uw lichaam maar uw ziel, uw geest. De droomervaring van het eten heeft de betekenis van bijladen van energie, een vergroting van de innerlijke kracht. Als u het droomvoedsel smaakt stemmen uw bewuste en onbewuste leven overeen met uw eigen Ik. Het kan echter ook voorkomen, dat wat men u voorzet...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

spijzen

(Een kas, een fonds e.d.) van de nodige geldmiddelen voorzien, stijven; (een blad, een vereniging enz.) financieren; van staatswege bep.: subsidiëren. (Mog. als gall., onder invloed van fr. alimenter). Wij zouden graag vernemen of dit weekblad gespijsd wordt met partijgelden. De C.I.A. spijsde stichtingen met aanzienlijke bedragen. Het...

2024-04-25
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Spijzen

Als transitief werkwoord betekent spijzen ‘te eten geven’. Dit gebruik blijft echter tot de literaire taal beperkt; men vindt het ook in de Bijbel: ‘de hongerigen spijzen. In de intransitieve zin van ‘eten’ is het een germanisme (D. ‘speisen’). In de eerste helft van de jaren ’20 werd het nog als corr...

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPIJZEN

I. (spijsde, heeft gespijsd), 1. spijzigen, van spijs voorzien : de hongerig en. spijzen ; 2. (Zuidn.) van het nodige, inz. van geldmiddelen voorzien; 3. (onoverg.) (een thans weinig meer gebruikt germ.) eten, de maaltijd gebruiken. II. (spijsde, heeft gespijsd), (Zuidn.) voegen, t.w. metselwerk.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

spijzen

spijsde, h. gespijsd (1 eten, als germ. beschouwd; 2 te eten geven): 1. zij spijzen om 5 uur; 2. de hongerigen —; refl. zich spijzen, zich voeden.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

spijzen

('spijzən) (spijsde, heeft gespijsd) 1. Veroud. spijs gebruiken : zij ’s avonds. Syn. → dineren. 2. eten geven : de hongerigen -; zich -, zich voeden.