speeltje
1) (1958) (inf.) leuk speeltuigje; voorwerp van vermaak. De verkleinvorm heeft hier evenwel niet zozeer de betekenis `klein', maar drukt eerder een vorm van tederheid en affectie uit. Zo kan een speelgoedbeer die even groot is als een peuter ook een speeltje genoemd worden. Vaak ook wordt het woord ironisch gebezigd, bijvoorbeeld m.b.t. iemands sto...