spaakbeen
spaakbeen - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie) een van de twee beenderen van de onderarm Woordherkomst samenstelling van spaak en been Verwante begrippen ellepijp
Wiktionary (2019)
spaakbeen - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie) een van de twee beenderen van de onderarm Woordherkomst samenstelling van spaak en been Verwante begrippen ellepijp
Direct toegang tot alle 12 resultaten over spaakbeen?
Muiswerk Educatief (2017)
spaakbeen - zelfstandig naamwoord uitspraak: spaak-been 1. bot in de onderarm aan de kant van de duim ♢ ze heeft bij die val haar spaakbeen gebroken Zelfstandig naamwoord: spaak-been het spaakbeen ...
drs. L.A. Beeloo (1981)
een der twee onderarmbeenderen.
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
radius, het dikste bot van de onderarm; kan om de ellepijp draaien.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-deren), (ontl.) een der twee beenderen van de benedenarm.
Gedigitaliseerd Ensie (1950)
Recht, maar zonder gewrichtsholte. Korter dan de bijbehorende ellepijp. L 1,4-2,5 cm.
M. J. Koenen's (1937)
o. spaakbeenderen (een van de twee beenderen in de beneden- of onderarm).
John Kooy (1933)
een v/d 2 beenderen i/d beneden- of onderarm.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
→ Ledematen.
Jozef Verschueren (1930)
(’spa:ʞ) o. (-deren,...benen) kortste van de twee beenderen beneden in de → arm van de mens of in een korresponderend lidmaat bij een dier: het van een → paard, → vogel.
Dr. Ch. Bles (1929)
zie Arm en Beenderen.
J.H. van Dale (1898)
SPAAKBEEN - o. (-deren), (ontl.) een der twee beenderen van den benedenarm.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.