Wat is de betekenis van soepel?

2024-04-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

soepel

soepel - Bijvoeglijk naamwoord 1. gemakkelijk buigend en zich aanpassend Het leer was door invetten weer soepel geworden. 2. (figuurlijk) weinig problemen ondervindend De zaak werd op een soepele manier afgehandeld.

2024-04-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

soepel

soepel - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: soe-pel 1. je kunt het buigen en van vorm veranderen ♢ rubber is een soepel materiaal 2. gemakkelijk, niet streng ♢ de regels hier op school zijn soepel...

2024-04-17
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

soepel

sag, buigsaam, lenig.

2024-04-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Soepel

adj. & adv., linich.

2024-04-17
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SOEPEL

(<Fr.), bn. bw. (-er, -st), zeer buigzaam, lenig: soepele stoffen; soepel leer; — vaak in toepass. op onstoff. zaken: een soepele stijl; soepele voorschriften, niet streng bindend; hij heeft een soepele aard; ze zijn nogal soepel, niet te streng in de toepassing; — bw.: soepel dansen.

2024-04-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

soepel

bn., bw. (Fr. souple; zeer buigzaam, week en zacht en toch sterk, lenig): soepele wollen stoffen, fig. een soepele aard.

2024-04-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

soepel

('soepәl) bn. en bw. (-er, —st) [Fr. < Lat. supplex < plicare, buigen] 1. zeer buigzaam, lenig: leer. 2. gedwee: een karakter.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-17
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

soepel

soepel - buigzaam, lenig; plooibaar, handelbaar.