Wat is de betekenis van snijden?

2023-04-02
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

snijden

1) (19e eeuw, vero.) (inf.) zeer snel lopen. • Eenige studenten, die aan examina werken of aan het collegehouden zijn en dus 's morgens vroeg' op moeten, ontscheuren zich aan het vroolijke gezelschap en snijden in hunne eenzaamheid naar kooi. (J. Kneppelhout: Geschriften. Volume 2. 1861) 2) (17e eeuw) (stud.) iemand veel geld afhandig m...

Lees verder
2023-04-02
Historische collectie Nederland begrippenlijst

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

snijden

Ergens met een scherp instrument een snede in aanbrengen, waardoor materiaal wordt verwijderd wordt of een voorwerp in stukken wordt gedeeld. (Toegepaste Kunst Project, RKD)

2023-04-02
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

snijden

Pogen een slag te winnen met een niet-hoge kaart in de hoop dat deze zich rechts van een hogere kaart van de tegenpartij bevindt. Voorbeeld:Zuid kan in deze figuur ‘snijden’ door vanuit noord een kleine schoppen naar de vrouw te spelen. De snit lukt doordat ♠H zich zoals gehoopt bij de rechtertegenstander bevindt.Zuid kan een slag maken met ♠H door...

Lees verder
2023-04-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snijden

snijden - onregelmatig werkwoord uitspraak: snij-den 1. met een scherp voorwerp eraf halen ♢ zij sneed het brood in stukken 1. snijdende kou [felle kou] 2. elka...

Lees verder
2023-04-02
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Snijden

Snijden - de bal met effect raken.

2023-04-02
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

snijden

snijden: onreglementair hinderen, de weg versperren, van zijn lijn afwijken in de spurt.

2023-04-02
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

snijden

Een renner zo passeren dat hij moet uitwijken om een botsing te vermijden. Frans: faire une queue de poisson a quelqu’un. Engels: to cut in on someone. Jeroen Blijlevens was weer de treurende tweede, op onreglementaire wijze leek het. Maar sprinter noch ploegleider zag in Cipollini’s snijden reden voor protest, (de Volkskrant, 02/07/1996) ‘Die Bel...

Lees verder
2023-04-02
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

snijden

→ afsnijden (2)

2023-04-02
Woordenboek Van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

snijden

Een wat agressief eufemisme voor bezuinigen of het ontslaan van werknemers. Daf Trucks in Eindhoven gaat snijden in zijn verkoopapparaat. Daarbij gaan op de verkoop- en marketingafdeling 125 banen verloren, waarvan 95 in Nederland. Een woordvoerder sluit gedwongen ontslagen niet uit. NRC Handelsblad, 06-01-2000 ‘Die loopt op schema,’ verte...

Lees verder
2023-04-02
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

snijden

In West-Brabant komt de verwensing voor zij moesten de tong uitzijn stinkende strot snijden! De emotionele betekenis duidt op minachting en kan weergegeven worden met ‘rot op’.

2023-04-02
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

snijden

(Iets) knippen (met een schaar). Hilde was binnengekomen en stond nu aan de tafel patronen te snijden voor een bloesje, DURNEZ z.j. (± 1958), 19. Sam.: afsnijden, (af)knippen (Ulla mocht haar vlechten afsnijden, Nu Nog 1977, 117); - snijles, knipcursus, cursus knippen (en naaien) (gall., ter vert. van fr. cours de coupe)...

Lees verder
2023-04-02
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

snijden

(onoverg.; sneed, is gesneden), breken, kapot gaan (draad, touw, ketting e.d.). Je moet de langste belt nemen, die je kan vinden. No frigiti (vergeet het niet), want deze kan elk moment snijden (B. Ooft 1969: 34). Het kabaal dat b.v. gemaakt wordt in de bioscoop wanneer de film is ‘gesneden’ is oorverdovend (Dobru 1967: 8). 2. (overg.;...

Lees verder
2023-04-02
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Snijden

1. (bloembollent.) Kunstmatige vermeerderingsmethode voor hyacinten. Met een scherp mes worden op gelijke afstand 3 à 4 kruissneden in de bolbodem aangebracht. Hierdoor wordt de hoofdknop vernietigd en de tussen de schubben aanwezige okselknoppen tot een snelle ontwikkeling gedwongen. Deze okselknoppen groeien uit tot jonge bollen. Hun aanta...

Lees verder
2023-04-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snijden

v., snije, s n i e (s n e i, s n ij d e), s n i e n (s n e i n, s n ij d); fykje, repe; er op los —, deryn fege; in snippers of spaanders —, kwytsje, kwytselje; in reepjes —, forsnipelje; door — fatsoeneren, bifykje, binuttigje; door — vernielen, tofykje; (castreren),...

Lees verder
2023-04-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNIJDEN

(sneed, heeft gesneden), 1. iets met een scherp werktuig geheel of ten dele vaneenscheiden: met een mes, een schaar snijden; iets aan, (thans gewoonlijk) in stukken, in tweeën, drieën, klein snijden; stro, haksel, papier, hout snijden; — (fig.) dat snijdt geen hout, uw redenering gaat niet o...

Lees verder
2023-04-02
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Snijden

(meetk.), het door elkaar heen lopen van rechten, vlakken of lichamen. Twee snijdende rechten hebben één punt gemeen, twee snijdende vlakken één rechte; z Kruisen (3).

2023-04-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snijden

sneed, h. gesneden (1 met een scherp voorwerp iets geheel of gedeeltelijk vaneen scheiden; 2 scherp zijn; 3 van twee lijnen: een punt gemeen hebben en door het snijpunt gaan; van cirkels: twee punten in de omtrek gemeen hebben; 4 vermengen, vervalsen; 5 scherpe pijn veroorzaken; 6 te veel laten betalen): 1. iets in stukken snijden; iets klein snijd...

Lees verder
2023-04-02
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Snijden

1° (meetk.) wanneer twee rechte of kromme lijnen een punt P gemeen hebben, dus beide door P gaan, zegt men, dat zij elkaar in P snijden; P is het (of een) snijpunt. Hetzelfde geldt voor het snijden van een rechte of kromme lijn met een plat vlak of gebogen oppervlak. Twee platte vlakken, die niet evenwijdig loopen, snijden elkaar volgens een re...

Lees verder
2023-04-02
Jozef Verschueren

Jozef Verschueren (1930)

snijden

('snijdən) (sneed, gesneden) I. (heeft) 1. met een scherp voorwerp gedeeltelijk of geheel vaneenscheiden : met een schaar goed -; haksel, hout, papier, stro -; iets aan stukken, in tweeën, drieën, klein -; zich bij ongeluk in de vinger -; brood. vlees (aan schijven) -; zich -, zich snijdend wonden. → aangezicht, beurs, hout, kaa...

Lees verder
2023-04-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SNIJDEN

SNIJDEN - (sneed, heeft gesneden), iets met een scherp werktuig geheel of ten deele vaneenscheiden : met een mes, eene schaar snijden; iets aan stukken, in tweeën, drieën, klein snijden; stroo, haksel, :papier, hout snijden; — (fig.) dat snijdt geen hout, uwe redeneering gaat niet op; — de kaas snijden, pronken, geuren; gras...

Lees verder