snavel
(19e eeuw) (inf.) (voorheen: bek van een vogel) mond; soms ook: gezicht. Ook als gezegde tegen kinderen, voor het slapen gaan: 'oogjes dicht en snaveltjes toe.' Het WNT citeert Van Zeggelen (1838): “Och, hou den snavel, malle vent!” Volkse syn. voor mond: babbel*; bakhuis*; bakkes*; bek*; boterhammenschuif*; boterschuif*; brievenbus*; b...