Wat is de betekenis van SMOKEN?

2024-03-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smoken

(1994) (jeugd) roken. • Zeker zestig mannen schrijven dingen in boekjes, smoken sigaren, lachen, hoesten en kijken naar de biljartwedstrijden. (de Stem, 11/02/1994) • Volgens Tulp kon het 'smoken' van tabak, waaraan de jongeling 'verslingert' was, de oorzaak van de stippels zijn. (Trouw, 03/10/1998) • (Richard Cress: Petjoh. Woorde...

2024-03-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMOKEN

(smookte, heeft gesmookt), 1. (overg.) roken ; t.w. tabak of een pijp, thans meest abs. voor sterk roken, veel damp uitblazen : zij zaten de gehele avond te smoken ; 2. steen of dakpannen smoken, ze door sterke rookontwikkeling tegen het eind van het bakken blauw stoken; 3. (onoverg.) rook afgeven, walmen : het smookt hier geweldig, er slaat veel...

2024-03-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smoken

smookte, h. gesmookt (dampen, roken): het smookt hier; e. pijpje smoken; gmz.

Wil je toegang tot alle 7 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

smoken

('smo.’kən) (smookte, heeft gesmookt) Gemz. veel roken : hij zit daar te -; het smookt hier.