smoel
1) (1557) (plat) mond; gezicht, gelaat. Een nevenvorm van muil*. Variant: moel*. In uitdrukkingen zoals: een lelijke smoel trekken; iemand op zijn smoel slaan; zijn smoel houden; smoel hebben op iets of iemand; een smoel als een apenkont. • Je krijgt een glas in je smoel! (Johannes Kneppelhout: Studentenleven. 1841-1844) • .. ik vertrou...