Wat is de betekenis van Smoel?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smoel

1) (1557) (plat) mond; gezicht, gelaat. Een nevenvorm van muil*. Variant: moel*. In uitdrukkingen zoals: een lelijke smoel trekken; iemand op zijn smoel slaan; zijn smoel houden; smoel hebben op iets of iemand; een smoel als een apenkont. • Je krijgt een glas in je smoel! (Johannes Kneppelhout: Studentenleven. 1841-1844) • .. ik vertrou...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

smoel

smoel - zelfstandig naamwoord 1. voorkant van het hoofd ♢ (grof) hij heeft een onsympathieke smoel 1. een lief smoeltje [een lief gezichtje] 2. holte achter je lippen waarmee...

2024-03-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

smoel

(zn) gezicht BM, WB.

2024-03-29
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Smoel

Smoel - informeel voor ‘eigen gezicht, karakter; markante identiteit; herkenbare persoonlijkheid’. Vaak in verbindingen als smoel hebben; smoel geven. Oorspronkelijk Delfts studentenslang, maar sinds het einde van de jaren tachtig ruimer verspreid. Toen ik bij de KRO werkte had Brandpunt nog een smoel. Elsevier, 06-04-91 Waarom Gazet van Antwerpen...

2024-03-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

smoel

zie hangen, kont, vallen.

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

smoel

mond, bek, gevreet.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smoel

s., tût, haffel, snaffel, freet, mûlwurk (it).

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMOEL

I. m. (-en), (plat) 1. mond, bek, muil: houd je smoel! zwijg stil! ; zijn smoel dicht houden ; — een grote smoel opzetten, een grote bek, kijven, ruzie maken ; —(gew.) smoel op iets hebben, het graag willen, er veel zin in hebben ; 2. gezicht, gelaat: met haar valse smoel; iem. op zijn smoel slaan ; 3. grimas : smoelen trekken. II....