Wat is de betekenis van Smeer?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smeer

1) (1906) (Barg.) oorveeg; slaag, ransel. 'Iemand smeer geven'. • Smeer, V., niet m. Oorveeg, lap. R . Iemand 'en smèèr o m zijn ooren geven. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900) •(Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Zijn heele knar was inwendig gekneusd en l...

2024-04-25
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

sméér

(zn) slaag LC.

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

smeer

zie schimmelsmeer.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

smeer

vettigheid; ghries en/of olie; voordeel; beloning; gesmeer, iets wat vetterig, taai of vloeibaar is, stryk; ghries of olie gee; fooitjie gee, omkoop.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Smeer

(Barg.) klap

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smeer

s.n., smoar (it), smarsel (it), kliem (it).

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMEER

I. v., (Zuidn.) 1. de handeling van smeren, t.w. zich te goed doen : in dat huis zijn ze voor de smeer ; 2. gelegenheid dat men zich te goed doet. II. o., soms v., 1. dierlijk vet, inz. vet om de nieren en aan de darmen van slachtvee ; — (fig.) opgespaarde penningen : van zijn smeer teren ; 2. kaarsvet; (zegsw.) om den wille van de smeer...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

smeer

klap.