Wat is de betekenis van smakken?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smakken

(1979) (jeugd) innig zoenen. Zie ook: smakker*. • Smakken, plakken: innig zoenen. Amsterdam. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

smakken

smakken - regelmatig werkwoord uitspraak: smak-ken 1. een vies geluid maken, door met je mond open te kauwen ♢ zit niet zo te smakken! 2. plotseling hard vallen ♢ Geoffrey smakte met zijn fiets...

2024-03-29
Sinterklaaslexicon

Marie-José Wouters (2009)

Smakken

Met dobbelsteen gooien, meestal om koek te winnen. Deze spelen vonden bij verschillende winterfeesten plaats. In Noord-Holland deed men aan koekwerpen in de koek-en-zopies op het ijs. Boekenoogen vermeldt in het Zaans Woordenboek het volgende rijmpje: Maandag pakken, dinsdag smakken, woensdag eten, donderdag is Sinterklaas vergeten. → Sinterk...

2024-03-29
Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

SMAKKEN

Een tot in het begin van deze eeuw op het platteland van Walcheren bekend gebruik, waarbij de mannelijke jeugd, vooral die tussen 18 en 25 jaar en soms ouder, in de herberg of de bakkerswinkel samenkwam om te dobbelen om prijzen, stukken speculaas of gebruiksvoorwerpen, vooral rond St.-Nicolaas. Vrouwen namen er niet aan deel. De jongen die de vrij...

2024-03-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Smakken

Werkwijze bij de ontgraving, waarbij de grond direct op de bestemde plaats wordt geworpen. Men kan s., zolang de grond niet verder dan 1,5 à 2 in omhoog of 2 à 3 m horizontaal verplaatst behoeft te worden (vgl. Haken).

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smakken

v.; (vallen), smakke, kwakke, swikke, swikje; (met de lippen), smakke, smacht(sj)e, smyksmakke, t(s)jappe, tsjapkje, snas(k)je, sno(a)skje, snasje, haffelje.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMAKKEN

(smakte, heeft en is gesmakt), 1. (overg.) met geweld werpen, smijten (over een korte afstand): hij smakte hem op de grond, ter zijde; hij smakte alles opzij ; 2. (onoverg.) met kracht, met een smak vallen : hij smakte tegen de grond; 3. (overg.) (uitgegraven grond) met een schop wegwerpen ; 4. (onoverg.) (gew.) dobbelen; inz. om koek dobbelen,...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

smakken

gooien. Smak hem munt, gooi hem tegen de grond.