sloom
sloom - bijvoeglijk naamwoord 1. traag en futloos ♢ ik word altijd erg sloom als het zo warm is 1. een slome duikelaar [een sufferd] Bijvoeglijk naamwoord: sloom ... is...
Muiswerk Educatief (2017)
sloom - bijvoeglijk naamwoord 1. traag en futloos ♢ ik word altijd erg sloom als het zo warm is 1. een slome duikelaar [een sufferd] Bijvoeglijk naamwoord: sloom ... is...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., suf, niet flink, slap, niet actief: hij is wel netjes, maar te sloom in zijn werk; op slome toon spreken, voorlezen', — een slome, een slof mens (voor slome duikelaar zie Slome).
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.; slomer, sloomst (langzaam, slaperig, lijzig, suf, vervelend): een redevoering, voorgedragen op een slome toon; als zn.: een sufferd, een slome.
Fokko Bos (1914)
sloom - (argot), langzaam, sukkelig, sufferig; „sloome duikelaar” : iemand, die door zijn sukkeligheid, luiheid en gebrek aan durf ondergaat.
J.H. van Dale (1898)
SLOOM - bn. bw. dom, suf, soezig; de agenten kwamen sloom netjes aanstappen; sloome duikelaar; op sloomen toon spreken, voorlezen, saai, vervelend.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: