Slonzig
adj., slonzich, slobberdoezich.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), slordig en haveloos: de slonzigste meiden van de hele school; slonzige krantjes; slonzig gekleed zijn ; — als een slons : er slonzig bij lopen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: