Wat is de betekenis van slippen?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

slippen

(2008) (luchtv.) ergens overnachten. Zie ook: slipstation*. • Als bemanning hebben we in elke stad waar we slippen, een arts die we dag en nacht kunnen raadplegen. (Geeri Bakker: Stewardess@work. 2008)

2024-04-24
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

slippen

Maken van een sleuf in het einde van een stuk hout, zodat een open pengat ontstaat.

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

slippen

slippen - regelmatig werkwoord uitspraak: slip-pen 1. greep op het wegdek verliezen en daardoor niet meer rechtdoor rijden ♢ de auto slipte op de gladde brug en dook de sloot in Regelmatig werkwoord: slip-pen ik slip...

2024-04-24
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

slippen

slippen: wegglijden, uitschuiven.

2024-04-24
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

slippen

(onov ww; slipte; h. en is geslipt) - (van een fietswiel) uitglijden, wegglijden: zijn fiets slipte op de gladde weg.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Slippen

v., glide, glydzje, slippe; (in schoenen), slykje, slykslakje.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SLIPPEN

(slipte, heeft en is geslipt), 1. wegglijden, wegglippen: het anker slipt, pakt niet, houdt niet; een touw laten slippen, door de handen laten glijden; iets laten slippen, het opgeven of zich er niet meer mee bemoeien ; de goede gelegenheid laten slippen, ontsnappen, er geen gebruik van maken; — door de vingers...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

slippen

glippen, uitglijden; zijwaarts uitglijden (fiets auto).