Wat is de betekenis van slikker?

2024-04-24
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

slikker

Het begrip slikker heeft 4 verschillende betekenissen: 1) iemand die medicijnen slikt. iemand die medicijnen slikt; iemand die oraal een medicijn inneemt. 2) bolletjesslikker. iemand die drugs de grens over smokkelt door deze als bolletjes verpakt in te slikken en ze zo in het lichaam te vervoeren; drugssmokelaar die de smokkelwaar i...

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

slikker

(1987) (euf.) drugssmokkelaar; iemand die dichtgemaakte condooms gevuld met cocaïne inslikt. Syn.: bodypacker*. • In 1986 werden op de luchthaven 34 zogeheten "slikkers" of "bodypackers" aangehouden. (N.R.C. Handelsblad, 13/06/1987) • De hard drugs worden volgens Kuipers voornamelijk aangevoerd via de zogenaamde bodypackers, mensen...

2024-04-24
Jargon & Slang van Junkies en dealers

Marc De Coster (2017)

Slikker

Slikker - Nederlandse term voor een bodypacker .

2024-04-24
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

slikker

slikker: renner die doping gebruikt.

2024-04-24
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

slikker

Renner die doping gebruikt. Syn.: pakhaas. Tommy Simpson was geen slikker. Hij waarschuwde juist tegen een tè veelvuldig en overmatig gebruik van stimulantia. (Wielerexpress. 1988)

2024-04-24
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

slikker

Sporter die verboden middelen of doping neemt. Het lijdend voorwerp of datgene wat geslikt wordt, wordt kies verzwegen. De pech die eventuele slikkers het afgelopen jaar wel gehad kunnen hebben, is dat er op technisch gebied in de laboratoria veel is verbeterd. HP/De Tijd, 27-08-99

2024-04-24
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Slikker

gebruiker van verdovende middelen.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SLIKKER

SLIKKER - m., SLIKSTER, v. (-s), die slikt; veelvraat; — (gew.) snoeper, snoepster.