SLIK
→ Aanwas.
G. Th. van Kempen (1974)
nog onbegroeide, buiten de dijken gelegen stukken grond, die door afzetting uit zee worden gevormd.
J. van Donselaar (1936)
(de, -ken), (‘slang’) trekje aan sigaret. Een paar lessen daarna ging het erom wie de grootste slik nam. Het streven was erop gericht de sigaret in één trek zeker voor een kwart van zijn lengte op te branden en dan te inhaleren (Rappa 1981: 79). - Syn. bats (2), slok.
Veerman (1954)
In de lage vervening gebruikte term voor gebaggerde veenspecie, die op de legakker wordt uitgespreid (z. Baggerturf).
Van Dale Uitgevers (1950)
o. en v., 1. slijk: je schoenen zitten met slik; in de slik vallen; 2. (-ken) aangeslibde, maar nog niet drooggelegde of droogliggende grond; in Zeeland bepaaldelijk: aangeslibde grond die nog niet ingedijkt is.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: