Slijkerig
adj., blabzich, blabberich, brabzich, smodzich, dridzich, slik(er)ich, weazich, brijich; — en doorweekt worden (van de grond), ynslymje.
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., blabzich, blabberich, brabzich, smodzich, dridzich, slik(er)ich, weazich, brijich; — en doorweekt worden (van de grond), ynslymje.
Van Dale Uitgevers (1950)
1. van den aard van slijk: slijkerige baggerstromen; 2. met slijk bezet: een slijkerige put.
Jozef Verschueren (1930)
('slijkərəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. slijkachtig. 2. met slijk bezet: -e paden. 3. regenachtig, nat: bij weer.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: