Wat is de betekenis van shop?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

shop

shop - Zelfstandignaamwoord 1. een winkel shop - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shoppen ♢ Ik shop 2. gebiedende wijs van shoppen shop! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shoppen ...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

shop

shop - zelfstandig naamwoord uitspraak: sjop 1. gebouw waar je dingen kunt kopen ♢ in die nieuwe shop verkopen ze gave spijkerbroeken Zelfstandig naamwoord: sjop de shop de shops Synoniemen...

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Shop

[Eng. = winkel; vgl. Du. Schuppen = afdak, en Z.N. schop = schuur] winkel.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Shop

winkel

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

shop

(de, -s), (uitspr. E: sjop), reparatiewefkplaats, i.h.b. voor motorvoertuigen. - Etym.; E s. = id. èn winkel. In veroud. AN kon 'winkel' ook ‘werkplaats van een ambachtsman’ betekenen.

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Shop

winkel; shopping: het winkelen.

2024-04-20
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

shop

I. 1. winkel (ook shop werkplaats); 2. atelier; shop!, Volk!; the shop, het „hok”; de school, het kantoor, de zaak; he hos come to the wrong shop, hij is (daarvoor) aan het verkeerde kantoor; keep shop, op de winkel passen; shut up shop, (de winkel) sluiten; fig zijn zaken aan kant doen; sink (cut) the shop, niet over het vak praten; ta...

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Shop

[Eng.], m. (-s), winkel, m.n. voor moderne assortimenten.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

shop

shop - winkel; „shopkeeper”:winkelier; „shopping”: het winkelen.