Wat is de betekenis van Shift?

2024-04-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

shift

(zelfstandig naamwoord) [alg.] ploegendienst; ploeg, dienst - Een ploegendienst duurt 6 uur. Om zes uur 's avonds wisselt de avondploeg de middagploeg af. Maandelijks heb ik één zondag dienst. [alg.] werktijd, dienst [alg.] verschuiving, verandering, opschuiving - Bij de ij is klankverschuiving van 'ie' naar ...

2024-04-25
Klein hotelvademecum

Peter Joh .M. Zuidweg (2017)

Shift

Ploegendienst.

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

shift

Om het gebruik van shit als uitroep van ergernis, frustratie en andere teleurstelling te vermijden, wordt soms shift gebruikt. zie shit.

2024-04-25
Woordenboek automatisering

Henk Biemond (1985)

Shift

Schuifbewerking (1) Het verschuiven van de inhoud van een register naar links of rechts. (2) Het verplaatsen van enige of alle tekens van een woord, elk over hetzelfde aantal tekenposities in de richting van het gespecificeerde einde van dat woord.

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

shift

1. Ploeg van arbeiders, die in afwisseling met een of meer andere groepen in hetzelfde bedrijf dezelfde arbeid verrichten; in shift werken, in (afwisselende) ploegen werken; - ook: ploegendienst, ploegwerk. Bij BASF wordt er door de meeste arbeiders in shift kontinudienst gewerkt. Dat komt de gezondheidstoestand van de arbeiders beslist niet...

2024-04-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

shift

(de, -s), (uitspr. E: sjift), 1. werkploeg binnen een ploegenstelsel. Als het werk is afgelopen is het kwart voor vier. De mannen van de volgende shift zijn reeds aangekomen en maken zich gereed om over te nemen (Rodney Russel 1969, cit. volgens Doelwijt 1972: 174). 2. werkzaamheden gedurende een bepaalde tijd, dienst; ook in samenst. De mannen die...

2024-04-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

shift

I. veranderen, verwisselen; verruilen; verschikken, verleggen, (verschuiven; 1. omleggen [’t roer]; 2. verhalen [schip]; he can shift his food, hij kan wat bergen!; shift one’s lodging, ook: verhuizen; shift one away, iemand „wegwerken"; shift off, 1. uitstellen; 2. van zich afschuiven; II. zich verplaatsen, (van plaats) wiss...

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)