Wat is de betekenis van shampoo?

2024-04-19
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

shampoo

(zelfstandig naamwoord) [alg.] haarzeep - Ik gebruik haarzeep voor erg droog, grijzend haar en tegen hardnekkige roos. [alg.] tapijtreiniger - Met tapijtreiniger krijg je die vlekken er wel uit.

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

shampoo

shampoo - Zelfstandignaamwoord 1. een product, meestal in vloeibare vorm, dat bedoeld is om het haar te wassen Heb jij de fles shampoo ergens gezien? shampoo - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shampooën ♢ Ik shampoo...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

shampoo

shampoo - zelfstandig naamwoord uitspraak: sham-poo 1. vloeibare zeep om je haar mee te wassen ♢ hij wast elke dag zijn haar met shampoo Zelfstandig naamwoord: sham-poo de shampoo de sha...

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Shampoo

haarwasmiddel; soort tapijtreiniger

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

shampoo

shampoo - Een reinigingspreparaat, speciaal bedoeld voor haar of textiel.

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Shampoo

haarwasmiddel

2024-04-19
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

shampoo

I. het hoofdhaar wassen; II. hoofdwassing; haarwasmiddel.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Shampoo

(<Eng.<Hind.), v., geparfumeerde, verdunde alcoholische oplossing van alkalische zouten en schuimvormende extracten voor hoofdwassingen; ook in poedervorm.