setting
(zelfstandig naamwoord) [alg.] context, achtergrond, verband, omstandigheden, situatie; decor, omgeving, omlijsting; samenstelling, gezelschap - Ze heeft haar belager gedood, uit noodweer. Tegen die achtergrond achtte de rechter haar daad gewettigd en sprak haar vrij. - Hoewel Morricones panfluitmuziek niets met het vooroorlogse New York vandoen...