Wat is de betekenis van season?

2024-04-16
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Season

seizoen; de drukste tijd (op een badplaats, enz.)

2024-04-16
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

season

I. seizoen; tijd; tijdperk, jaargetijde; the Season, de Londense „season" of uitgaanstijd; in season, tijdig, te rechter tijd, van pas; in season and out of season, te pas en te onpas; peas are in season, het is nu de tijd van de erwtjes; out of season, te onpas, ontijdig: they are out of season, het is er nu het seizoen niet voor; II. t...

2024-04-16
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

season

(siezen) (Eng.) v. seizoen, Jaargetijde; de drukste tijd in de uitgaande wereld te Londen (voorjaar).

2024-04-16
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

season

(Eng.), v. jaargetijde, drukste tijd in de uitgaande Londense wereld.

2024-04-16
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

season

season - v., seizoen; de drukste tijd (te Londen, op een badplaats, enz.).

2024-04-16
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Season

Eng. = saison Fr. (z. a.).