Wat is de betekenis van SCHROMELIJK?

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schromelijk

schromelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: schro-me-lijk 1. heel erg ♢ dat is schromelijk overdreven Bijvoeglijk naamwoord: schro-me-lijk ... is schromelijker dan ... de/het schromel...

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schromelijk

adj. & adv., skromelik, biskromlik, ôfgryslik.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schromelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. (vero.) angstwekkend, ijselijk : dat had schromelijke gevolgen kunnen hebben ; 2. zeer bedenkelijk, heel erg: op de schromelijkste wijze miskend; — bw., in zeer bedenkelijke of hevige mate, zeer: hij zit schromelijk in de knoei; zich schromelijk vervelen, vergissen; schromelijk te laat komen ; s...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schromelijk

1 bn. (oorspr. gevaarlijk, waarvoor men moet vrezen; thans: zeer bedenkelijk, zeer schadelijk, zeer erg; Z.-N. geducht, geweldig): schromelijke tijdingen, een schromelijk ongeluk; dat is een schromelijke onbillijkheid; op schromelijke wijze miskend; Z.-N. schromelijke leute; 2 bw. (in zeer bedenkelijke wijze; erg): zich schromelijk vervelen.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schromelijk

('schro:mələk) I. bn. en bw. (-er. -st) 1. afschuwelijk, ergerlijk : -e toestanden. 2. zeer bedenkelijk, zeer nadelig, zeer erg : een ongeluk. II. zeer : vervelend.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schromelijk

bn. en bw. (-er, -st), zeer bedenkelijk, heel erg: een schromelijke onrechtvaardigheid; bw., in zeer bedenkelijke of hevige mate, zeer: zich schromelijk vervelen, vergissen; schromelijk overdreven.

2024-04-18
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SCHROMELIJK

SCHROMELIJK - bn. bw. (-er -st), angstwekkend, vreeselijk, ijselijk: dat had schromelijke gevolgen kunnen hebben; hij zit schromelijk in de knoei; — in hevige mate, zeer ; zich schromelijk vergissen; schromelijk te laat komen; schromelijk verliefd zijn. SCHROMELIJKHEID, v. (...heden). ,