Wat is de betekenis van SCHROLLEN?

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schrollen

(schrolde, heeft geschrold), ontevreden smalen, schimpen: hij schrolt gedurig op de regering.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schrollen

schrolde, h. geschrold (schampere verwijten laten horen): op het bestuur schrollen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schrollen

('schrollən) (schrolde, heeft geschrold) [msch. klnb.j knorren, schimpen, smaden : op iemands lafhartigheid -.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SCHROLLEN

SCHROLLEN - (schrolde, heeft geschrold), in eene verdrietige luim zijn, grommen; schimpen, smalen; hij schrolt gedurig op de regeering.

2024-04-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Schrollen

Schrollen, ow. gel. (ik schrolde, heb geschrold), pruilen; bedillen, vitten.

Gerelateerde zoekopdrachten