Wat is de betekenis van schrik?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schrik

schrik - zelfstandig naamwoord 1. plotselinge angst of geschoktheid ♢ hij beefde van schrik toen de bom ontplofte 1. de schrik zit hem nog in de benen [hij is nog niet over zijn angst heen] ...

2024-04-20
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

schrik

(zn) angst EK.

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

schrik

- schril(hebben (van), bang zijn (voor) Drie vierden van de Jordaniërs die recentelijk ondervraagd werden door zijn Centrum voor Strategische Studies zegden dat ze schrik hebben hun regering openlijkte bekritiseren. - DS, 17-03-2003. - een schrik van geld, heel veel geld zie pakken.

2024-04-20
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

schrik

Angst, vrees; inz. in de verb. schrik hebben van -, bang, bevreesd zijn voor - (gall., naar fr. avoir peur de). Zij is te zwak en zij heeft schrik, ja, schrik gelijk de drie andere honden, die bovendien lafbekken zijn, TEIRLINCK 1952, 1, 67. Het was een lelijke, kwade Ecce Homo in een purperen mantel, weggesloten achter een dik trali...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schrik

s., skrik; iem. — aanjagen, immen bang meitsje, in skrik op it liif jeije; — inboezemen, de skrik der yn jeije.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schrik

m. (-ken), 1. plotseling angstgevoel,gewoonlijk vergezeld van een terug- of samentrekkende beweging, ontsteltenis : met schrik vervuld, door schrik bevangen worden ; van schrik beven, doodblijven; iem. schrik aanjagen; de schrik zit mij nog in de benen ; de schrik sloeg ons om het hart; schrik verspreiden; — er met de schrik af komen,...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schrik

m. schrikken (1 plotseling angstgevoel, [gewoonlijk vergezeld van een onwillekeurige beweging]; ontsteltenis; 2 iem., iets, die, dat schrik verspreidt, inboezemt; verschrikking): 1 de eerste schrik was voorbij, de schrik slaat iem. om het hart; de schrik zit mij nog in de benen; de schrik zit er in, nl. in een menigte na een strafoefening of een on...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schrik

m. (-ken; -je) 1. Eig. plotseling angstgevoel, gewoonlijk vergezeld van een onwillekeurige beweging ; veroorzaken; ze werd wakker met een -; toen de eerste bedaard was; de slaat iemand om het hart; de zit nog in zijn benen; iemand (een) aanjagen, op het lijf, op de hals jagen; inboezemen, verspreiden; beven van -; die straf bracht er (de of een) in...