schrandere, schranderige
(1906) (Barg.) politieagent. Verbastering van grandige*. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Dat hij voor Elsa moest heibel maken, vechten en haar bevrijden van ‘volk’, och, dat was een kleinigheid waar de schranderen nooit sjoege van kregen. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1...