Wat is de betekenis van SCHRAAL?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schraal

(2006) (stud.) irritant; suf. • De taal die je gebruikt, zegt veel over de groep waar je bij wilt horen. "Het taalgebruik van jongeren zegt veel over hun identiteit. Ze zijn heel erg bezig met identiteitsvorming, met zich te profileren, laten zien bij wie ze horen en wie niet bij hen hoort. Daarom vind je in de jongerentaal veel scheldwoorden...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schraal

schraal - bijvoeglijk naamwoord 1. ruw en pijnlijk ♢ mijn huid is schraal van de kou 2. guur en droog ♢ er staat een schrale wind vandaag 3. weinig vruchtbaar ...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schraal

adj. & adv., skrael, meager, hean, skriel, rûpsk, rypsk, ealtsjes, earmoedich; (van grond), skrok, toar, earm; (van planten), earnich; (van uiterlijk), smel; — maar gespierd, eken; — persoon, vooral kind, húchje (it); lang — persoon, tuitentuit; het — hebbe...

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schraal

bn. bw. (schraler, -st), 1. mager, weinig vlees of vet op de beenderen hebbende: een schraal varken ; een lange en schrale hals ; een schraal mannetje; 2. weinig vet bevattende, mager: dat is schrale kost; een schraal diëet houden, weinig vet in zijn spijzen gebruiken: — (vand.) karig, niet overvloedig: schrale vo...

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schraal

schraler, schraalst 1 bn. (1 mager, niet vet of vlezig; 2 van gronden: niet vruchtbaar, weinig opleverend; 3 van klei of mortel: veel zand bevattend, niet vet; 4 van het weer: niet groeizaam, inz. koud en droog; 5 van voedsel: armelijk, mager, onvoldoende in hoeveelheid of voedzaamheid; 6 slecht van gehalte, v. e. vloeistof; 7 van inkomsten: niet r...

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schraal

(schra:l) bn. en bw. (schraler, -st) 1. niet vet of vlezig : een mannetje; de schrale dood. Syn. → dun. 2. niet gegoed, tamelijk arm : het hebben; er uitzien. 3. slecht voorzien, slecht gevuld : een schrale beurs, kas; bij kas zijn. 4. dun en armelijk : schrale klederen. 5. weinig opleverend, niet vruchtbaar : schrale zandgrond. Syn. &rarr...

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schraal

bn. en bw. (schraler, -st), 1. mager, weinig vlees of vet op de beenderen hebbend; 2. karig, niet overvloedig: een schraal ontbijt; het schraal hebben, tamelijk arm; schraal bier, dun bier, schraal deeg, niet genoeg gerezen; (fig.) een schrale troost, waaraan men niet veel heeft; schrale druk, met nauwelijks voldoende inkt; 3. onvruchtbaar: schra...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Schraal

van een oud w.w., dat in ’t Oudnoorsch nog verdorren bet.; het woord w. d. z. dor, uitgedroogd, niet-weelderig, mager. De (Friesche) bijvorm is schriel, eveneens dor, onvruchtbaar, wat niet veel geeft; vandaar werd schriel = zeer karig.