Wat is de betekenis van schorem?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

schorem

volk van laag allooi. Voorbeelden: Toen rijkswacht en politie omstreeks zes uur dinsdagavond met een paar charges het voorplein van het Luikse stadhuis schoonveegden hebben zij, waarschijnlijk ongewild, de betogende studenten voor verdere blamage behoed. Het zich in elk stadscentrum ophoudende schorem maakte aanstalten om zich met de...

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schorem

1) (19e eeuw) (Barg.) slecht volk. Ook wel: schorremorrie*. Beem (Uit Mokum en de Mediene. Joodse woorden in Nederlandse omgeving. 1974, p. 31) ontkracht de stelling dat dit woord zou teruggaan op het Jiddische 'sjkorem' (leugens, leugenpraat). Ten eerste omdat beide betekenissen geheel van elkaar afwijken en ten tweede omdat er in het Jiddisch gee...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schorem

schorem - zelfstandig naamwoord uitspraak: scho-rem 1. slecht volk, slechte mensen ♢ dat schorem heeft in de straat alle auto's beschadigd Zelfstandig naamwoord: scho-rem het schorem Synoniemen gespuis...

2024-04-25
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

schorem

(< Jidd. sjkorem, mv. van sjeiker, leugen < Hebr. sjèker, leugen), 1. leugens: ’t Is allemaal schorem wat je daar vertelt, Boeventaal; 2. tuig, slechte mensen: Zelf heeft die totebel ’t grootste skorum van kleinkinderen, MENS2 275; 3. arme mensen: Daar wonen menschen. O! zoo arm! ... ’t Waren vroeger knappe menschen,...

2024-04-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

schorem

slecht volk. Ook wel: schorremorrie. Beem (1974, p. 31) ontkracht de stelling dat dit woord zou teruggaan op het Jiddische sjkorem (leugens, leugenpraat). Ten eerste omdat beide betekenissen geheel van elkaar afwijken en ten tweede omdat er in het Jiddisch geen spoor is terug te vinden van de Nederlandse betekenis. Het Bargoens heeft deze woorden...

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Schorem

geboefte; schunnig

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Schorem

(Barg.) arm; slecht, leugenachtig; ook: leugens; armoede, rapalje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schorem

I. zn. o., 1. gemeen volk, schorremorrie, rapalje; 2. (Barg.) leugens; 3. (Barg.) armoede; II. bn., tot het schorem behorende; schunnig: een schoreme vent; zich schorem kleden ; — gemeen, slecht.