schoon
schoon - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 1. zonder stof, viezigheid of vlekken ♢ zijn je handen wel schoon? 1. schoon aan de haak [naakt gewogen] 2. met een schone lei beginnen...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
schoon - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 1. zonder stof, viezigheid of vlekken ♢ zijn je handen wel schoon? 1. schoon aan de haak [naakt gewogen] 2. met een schone lei beginnen...
CBG|Familienamen
Te interpeteren als 'de schone', bijnaam voor een schoon, mooi of knap persoon. Uit een stamreeks onder documentatie komt als een oudere vorm 'schoonder' naar voren, die uit 'schonaard' (iemand die schoon is) zou kunnen komen, maar ook een beroepsnaam kan aanduiden: schoner = schoonmaker (bijvoorbeeld iemand die waterlopen van waterplanten ontdoet)...
Marc De Coster
(1) Vrij van drugs, doping. Een vertaling van het Engelse ‘clean’, dat eerst in drugskringen gebruikelijk was maar nu ook in de sportwereld ingeburgerd raakt. In alle andere sporten neemt men doping toch met een korrel zout? Dat zou best kunnen, al is het natuurlijk niet zo dat de atletiek als een van de ‘schoonste’ sporten bekendstaat. HP/De T...
Marc De Coster ©, 1998
1 schone gordijnen en geen lakens, Groningse uitdr. die men wel eens in de mond neemt wanneer iemand die in feite geen hemd om het lijf heeft, zich erg chic gekleed voordoet. Vgl. aangekleedgaat uit. 2 - aan de haak, naakt gewogen. Schertsende uitdr. Ach dames, is er hier echt nog nooit een man in huis geweest? Sinds je vader dan. Kijk ze kijken. M...
Art & Architecture Thesaurus
schoon - Een aangename eigenschap die samenhangt met harmonische vormen of kleuren, buitengewoon vakmanschap, oprechtheid, oorspronkelijkheid of een andere, vaak niet nader omschreven eigenschap.
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
I. bn. en bw. (schoner, -st), 1. wat het gezicht aangenaam aandoet, wat bewondering wekt; fraai, mooi; van mooi wordt het wel onderscheiden als een hogere, zuiver esthetische kwaliteit: een – landschap; (zelfst.) het schone; de leer van het schone, de esthetica; het schone geslacht, de vrouwen; met betrekking tot het gehoor: – klinken;...
Nederlands woordenboek (7e druk)
I. (mooi,netjes)bn. bw. (schoner, -st), 1. wat het gezicht door vorm, kleur, verhouding enz. aangenaam aandoet, wat bewondering wekt; in het algemeen, wat behaaglijk is voor oog of oor (met betr. tot de andere zinnen is het niet in gebruik), wat ons aesthetisch gevoel aangenaam aandoet, fraai, mooi; in N.-Nederl. niet in de spreekt., behalve in iro...
25 delen, uitgegeven 1933-1939. Uitgeverij Joost van den Vondel te Amsterdam.
(aesthetica), 1° In den breedsten zin synoniem van ➝ aesthetisch: datgene, welks aanschouwing behaagt. Dit behagen, tegengesteld aan den wellust van de naar werkelijk bezit gerichte neigingen, wordt onbaatzuchtig geheeten. Wijl onbaatzuchtig, maakt het aanspraak op algemeene geldigheid (➝ Smaak). 2° In den engeren zin is het schoone een soo...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip schoon heeft 3 verschillende betekenissen: 1. schoon - SCHOON - bn. bw. (-er, -st), wat het gezicht door vorm, kleur, verhouding enz. aangenaam aandoet, wat bewondering wekt; in het algemeen, wat een aangenamen indruk op de zinnen, op den geest maakt, wat fraai, mooi, sierlijk, behaaglijk, regelmatig, verlokkelijk, bekoorlijk is : een s...
Gerelateerde zoekopdrachten