Wat is de betekenis van Schonk?

2024-04-24
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

schonk

groot bot. zwaar, groot bot bij mens of dier. Voorbeelden: Dokter Rozen liet de zuster mijn pyjamabroek omlaag doen en staarde een poosje naar mijn buik. Mijn schonken staken als een paar enorme oorschelpen uit mijn lichaam. Tom Pauka, De meidenziekte, 1983

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schonk

v. (-en), 1. dij- of bovenarmbeen; in ’t alg. grof been, bot: schonken en benen; 2. lichaamsdeel waarin zich zulk een been bevindt, inz. schouder of heup: de Pruisen met hun grove schonken; 3. (gew.) ham.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schonk

v. schonken (grof been; bot, deel van het menselijk lichaam, waarin zich zware, forse beenderen bevinden, inz. schouder, heup).

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schonk

vr. (-en) [~ schenkel] I.Eig. 1. fors dijbeen, bovenarmbeen van mens of dier. 2. Algm. zwaar, grof been : met mera in de -en. II. Metn. [van I 2] lichaamsdeel waarin zich schonken bevinden inz. schouder of heup.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schonk

v./m. (-en), grof been, bot: schonken en benen.

2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schonk

Schonk - v. (-en), grof been, bot: grof geschonkte leden; schonken en beenen.

2024-04-24
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Schonk

Schonk, m. (-en), groot -, grof been; grof geschonkte leden.